Ambtshalve aanvullen van rechtsgronden
Art. 24 Rv draagt de rechter op de zaak te onderzoeken en te beslissen op de grondslag van hetgeen partijen aan hun vordering, verzoek of verweer ten gronde hebben gelegd. Art. 25 Rv gebiedt de rechter rechtsgronden aan te vullen. Het onderscheid tussen de lrechtsgrondenl van art. 25 Rv en de lgrondslagl van art. 24 Rv heeft betrekking op de tegenstelling tussen recht en feit. Dit onderscheid speelt een belangrijke rol bij de afbakening van de bevoegdheden van rechter en procespartijen in het burgerlijk proces. Zo mag de rechter zijn beslissing niet baseren op feiten die niet aan de vordering of het verweer ten grondslag zijn gelegd; doet hij dat wel, dan treedt hij buiten de grenzen van de rechtsstrijd. Op hun beurt dienen partijen erop bedacht te zijn dat de rechter de vordering of het verweer op een andere rechtsgrond kan toewijzen, indien de gestelde rechtsgrond ontoereikend blijkt te zijn. Ofschoon het onderscheid tussen feitelijke gronden en rechtsgronden in theorie scherp is, blijkt de grens tussen beide in de praktijk vloeiend. Zo dient de juridische kwalificatie van een feit soms te worden aangemerkt als een feitelijke grond. De omvang van vordering, verzoek of verweer kan bovendien niet in abstracto worden vastgesteld. Voor de rechtspraktijk blijkt het leerstuk van art 25 Rv dan ook weinig richtinggevende waarde te hebben en sterk casuïstisch van aard te zijn. In dit cahier worden de contouren van het leerstuk van art. 25 Rv aan de hand van recente jurisprudentie geschetst. De conclusie luidt dat het onderscheid tussen het bevoegd aanvullen van rechtsgronden en het onbevoegd bijbrengen van feiten sterker dan voorheen in de sleutel staat van het contradictoire beginsel van hoor en wederhoor.
ISBN/EAN | 9789069165219 |
Auteur | C.E. Smith |
Uitgever | Juridische Uitgeverij Ars Aequi |
Taal | Nederlands |
Uitvoering | Paperback / gebrocheerd |
Pagina's | 73 |
Lengte | 240.0 mm |
Breedte | 160.0 mm |